|
Thema II: Organismen planten zich voort Concept 1: Voortplanting bij bloemplanten Subconcept 4: Bestuiving & bevruchting |
||||
1) De meeldraad: hier ontwikkelt zich het mannelijke deel dat bijdraagt bij de voortplanting | |||||
Op de afbeelding rechts zie je het binnenste
van de bloem van een tulp. Het zijn hier vooreerst de helmknoppen die ons
interesseren. Bij een dwarse doorsnede hiervan zien we het volgende:
|
|||||
|
|
||||
De in de helmknoppen geproduceerde stuifmeelkorrels bevatten elk een mannelijke zaadcel !! | |||||
2) De stamper: hier ontwikkelt zich het vrouwelijke deel dat bijdraagt bij de voortplanting | |||||
Bij de stamper van de tulp zie je een
driehoekige vorm met telkens een verdikking. Hij is opgebouwd uit drie
vruchtbladeren die centraal vergroeid zijn en waarop zich de zaadbeginsels
bevinden!
|
|
||||
|
|
||||
Teken één van de drie vruchtbladen die de stamper vormen + benoem alle delen! | |||||
De in het vruchtbeginsel geproduceerde zaadbeginsels bevatten elk een vrouwelijke eicel !! | |||||
3) De geslachtelijke voortplanting bij bloemplanten |
|||||
a) De bestuiving | |||||
Je weet al dat wind en insecten verantwoordelijk zijn voor het transport van de stuifmeelkorrels. Wanneer zo'n korrel op de stempel van een stamper terechtkomt, spreken we van bestuiving. | |||||
Gezien er bij bloemen nog al wat verscheidenheid bestaat, vinden we ook bij de bestuiving nogal wat mogelijkheden! |
|||||
|
Enkele voorbeelden:
|
||||
Enkele voorbeelden:
|
|||||
Enkele voorbeelden:
|
|||||
Vul aan met de juiste manier van bestuiven! | |||||
|
|||||
b) De bevruchting | |||||
Van bevruchting kunnen we pas spreken als de mannelijke zaadcel met de vrouwelijke eicel versmelt! | |||||
|
|
||||
|
|||||
c) Vruchtbeginsel groeit uit tot een vrucht | |||||
Bekijk de vrucht van een erwt of een boon en maak een schets van de uitwendige delen! | |||||
Open de vrucht langs de naden! Maak een schets en benoem de delen! | |||||
d) Zaadbeginsel groeit uit tot een zaad | |||||
Laat een boonzaad enkele dagen weken in een schaaltje met watten en water. | |||||
|
|||||
Doe een druppel "lugol" of "jodiumoplossing" op een geplet boonzaad. Wat neem je waar? | |||||
|
|||||
Benoem de delen van een boonzaad! | |||||
2+3 = 2+3+4 = 2+3+4+7= |
|||||
e) Een kiem ontwikkelt zich tot een nieuwe plant | |||||
Als het zaad "rijp" of volgroeid is, kan er een nieuw plantje uit ontstaan als er voldoende water en voldoende warmte aanwezig is! | |||||
Beschrijf de vijf stadia: |
|||||
Opdracht 1:
|
|||||
Opdracht 2:
|
|||||
MKV | PP | ||||
|